Eerst de rechters. Ja, er zijn verzachtende omstandigheden. Wanneer laffe wetgevers krakkemikkig werk afleveren, vage en incoherente wetgeving stemmen, dan beslissen rechters steeds vaker in welke richting het beleid evolueert. De wetgever verliest impact, de democratie wordt uitgehold, de burger vervreemdt. Dat is de tirannie van de slechte wetten. De verantwoordelijkheid ervoor moet vooral in het parlement worden gezocht, de kentering evenzeer.
Al verdient dat een dubbele nuancerering. Kan het parlement zomaar alle wetgeving eenvoudig aanscherpen? Neen, zeker niet wanneer ze internationaal is gebetonneerd, in het Europees mensenrechtenverdrag bijvoorbeeld. En is de kwaliteit van de wetten echt zoveel slechter dan een eeuw geleden? Wat wel is veranderd, is de juridische toetsing. Voor wereldoorlog II kenden enkel de VS en Noorwegen een sterke vorm van rechterlijke toetsing, vandaag is dat het geval in bijna honderd landen.
Zeker het rechterlijk activisme van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens valt daarbij op. Decennia-oude verdragen worden plots anders geïnterpreteerd. De beleidsruimte van de Europese democratieën wordt erdoor ingeperkt, vooral rond asiel en migratie. Dat was nooit de bedoeling. Waarom schikken wij ons naar Straatsburgse arresten over andere landen waarin wij zelf geen betrokken partij zijn? Dat kunnen we stoppen. Waarom voegen we in onze grondwet geen passage toe over de positie van het internationaal recht in onze rechtsorde? En waarom doen we niet zoals Nederland en bepalen we bij de ratificatie van internationale (niet-EU) verdragen niet zelf van welke bepalingen we de rechtstreekse werking (niet) aanvaarden?
Democratische autonomie
Maar de parlementaire autonomie zullen we niet herstellen door enkel overijverige rechters terug te dringen. De wetgever zal moeten stoppen haar wil blijvend op te dringen, zodat morgen ook nog beleid kan worden gevoerd. Want ook daar wringt het schoentje: een parlement dat belerend beschikt voor nu en altijd. Steeds vaker worden terechte bezorgdheden opgenomen en vergrendeld in de grondwet. Elke maatschappelijke nood wordt een grondrecht. Symbolisch te begrijpen, maar met het juridisch gevolg dat beleidsmakers in de toekomst gevangen zitten.
Natuurlijk zijn een aantal grondrechten wél absoluut. Sinds de Franse Revolutie beschermen de eerste generatie, klassieke (‘passieve’) grondrechten het individu tegen de almacht van de overheid. Ze verbieden de overheid om iets te doen, zoals disproportioneel ingrijpen op uw vrije meningsuiting en stemrecht. Anders is het bij de tweede generatie, sociale (‘actieve’) grondrechten, waarbij juist overheidsoptreden wordt verwacht. Om u een sociale zekerheid te garanderen, gezinsbijslagen, een gezond leefmilieu, culturele en maatschappelijke ontplooiing, behoorlijke huisvesting…
Klinkt goed, toch? Ware het niet dat die actieve grondrechten gekoppeld werden aan een ‘standstillbeginsel’: wat verworven is, kan niet worden teruggeschroefd of zelfs amper bijgeschaafd. Zo perkt de wetgever de beleidsruimte van morgen in. Wat als het parlement democratisch zou willen beslissen om de kinderbijslag te vervangen door toelagen voor kinderopvang of door een tegemoetkoming in de schoolfacturen? Kan niet. Of wat als we voortaan sociale uitkeringen enkel willen geven aan wie al langer in het land verblijft? Mag niet, zo oordeelde het grondwettelijk hof.
Moet het verleden altijd de toekomst dicteren? Is het nog haalbaar om sociale rechten vanuit een oneindige generositeit te waarborgen wanneer die op termijn het voortbestaan van onze welvaartstaat ondergraven omdat ze elke doortastende sociale hervorming onmogelijk maken? Niet evident voor een overheid die budgettair beperkt is. En is hier nog sprake van fundamentele grondrechten die de burger beschermen of wordt veeleer de overheid in een onhoudbare houdgreep gevangen? Primeert het algemeen belang, of geldt de dictatuur van individuele aanspraken afgedwongen voor de rechtbank? Het wordt daarom tijd om de standstillclausule te schrappen. Zo herstellen we de parlementaire autonomie, kan de wetgever terug beleid voeren en kan het evenwicht tussen rechten en plichten hersteld worden.
Het volksberoep
Daarbovenop zouden we bepaalde wetgeving moeten kunnen afschermen van grondwettelijke toetsing en vernietiging. Zoals dat in Canada mogelijk is met de ‘notwithstanding clause’, voorzien in hun Charter of Rights and Freedoms. Provincies kunnen daarmee bepaalde delen van het charter overrulen. Recent nog toegepast om een belangrijke hervorming van de taalwetgeving in Québec af te schermen en om een verbod op het dragen van religieuze symbolen door politieagenten, rechters en leerkrachten te garanderen.
De idee is overigens al veel ouder. Zelfs James Madison, een van de founding fathers en de vierde president van de Verenigde Staten, wou het invoeren in de jonge Amerikaanse democratie. En overigens beschikt de uitvoerende macht vandaag al over een soort beroep tegenover rechterlijke beslissingen, denk maar aan het verlenen van gratie. Dat ook aan de wetgever aanbieden, grondiger gekaderd bovendien, is dus niet zo vreemd.
Zodat we het algemeen belang terug sterker kunnen afwegen tegen elk individueel belang, vanzelfsprekend met respect voor de klassieke grondrechten. Dan zou het parlement, bijvoorbeeld met een tweederdemeerderheid, een beslissing van het Grondwettelijk Hof kunnen verwerpen. Waarna een soortgelijke procedure op dezelfde gronden gedurende vijf jaar niet meer aangespannen kan worden bij het Hof.
Zo garanderen we de ruimte om beleid te voeren, beschermen we de absolute grondwettelijke rechten en respecteren we de wil van de kiezer. In de rechtsstaat moet immers de democratie primeren. Zodat rechters niet in de plaats treden van politici, en volksvertegenwoordigers terug vertrouwen hebben in de beleidsmakers van morgen.